Hoe kan weten van niet-weten een gids zijn op onze levensweg? Cusanus schreef hier over 600 jaar geleden aan zijn medebroeders. En nog steeds is het actueel. In drie blogs ga ik in op wat hij schreef over weten van niet-weten in zijn boek De blik van God, hier de tweede blog.
The artist is present
In The artist is present, een performance tentoonstelling van Marina Abramovic in het MoMa in New York in 2010[1] is het enige wat Abramovic doet: zitten op een stoel en de ander in de ogen kijken. Deze ‘performance’ heeft meer impact op bezoekers dan enig ander performance. Mensen nemen plaats voor haar en kijken haar in de ogen. Wat er diep in hen leeft komt eruit: tranen, blijdschap. Mensen worden zichtbaar geraakt. Zegt dit iets over wat er in de verbinding tussen mens en God kan gebeuren als de mens, tijd en aandacht wil geven het gelaat van God te zien? Is God zelf de Artist die Present is?
Perspectieven
Het gelaat van God kunnen we alleen vanuit ons eigen gezichtspunt kennen, iets anders kennen we domweg niet. Daarmee bestaat het gevaar God te klein en te beperkt te zien. Voor mij is daarom het gesprek met anderen, met mensen met andere overtuigingen, met andere invalshoeken, uit andere culturen zo waardevol. Alleen door hen kan ik iets van een ander perspectief op God krijgen en mogen die perspectieven in alle volheid en gebrokenheid naast elkaar staan.
Het gegeven dat we het gelaat van God alleen vanuit ons eigen perspectief kunnen zien maakt dat het essentieel is God niet te fixeren in kleuren van ras of gender. Want daarmee ontkennen we het perspectief van de ander op het gelaat van de Ander.
Het gelaat van God kan zwart, geel, blank zijn, man of vrouw, oud of jong.
Als het gaat om het gelaat van God te kennen – in de zin van relatie – dan is enige bekendheid of vertrouwelijkheid van belang. De mens lijkt er toch op gericht om die herkenning en vertrouwelijkheid vooral te hebben in mensen die enige herkenbare en vertrouwde trekjes hebben. De mens spiegelt zich minder makkelijk aan mensen die anders zijn, mensen die anders zijn worden helaas vaak met vooroordelen bekeken, tot het tegendeel bewezen is.[2] Kijkt de mens ook zo naar het gelaat van God? En heeft de mens daarom de neiging het gelaat van God binnen eigen persoonlijke lijnen te kleuren.
Levinas en het gelaat van de Ander
Boeiend is om de visie van Cusanus over het Zien van het gelaat van God in gesprek te brengen met wat Levinas schrijft over het gelaat van de Ander.[3] Levinas gaat uit van ‘ik en de ander’ waarin er gelijkheid tussen mensen is, maar waar de ervaring van verschil het startpunt is: ‘ik ervaar mezelf als ‘ik’ en de andere mensen als ‘niet-ik’, als anderen.[4]’ Is dit iets wat vanzelf gaat, of is het een bewuste intentie om de ander als niet-ik subject te zien? Of maken we – met al onze vooroordelen – van de ander een niet-ik object?
Het lijkt alsof Cusanus zegt dat het niet mogelijk is het gelaat van God als de ander te zien. Hij gaat er immers van uit dat we het gelaat van God te weinig als het gelaat van de Ander kunnen ervaren en teveel aan onszelf spiegelen. Komt dit omdat wij mensen zijn en ten diepste niet in buiten-menselijke categorieën kunnen denken? En heeft dit te maken met intersubjectiviteit? ‘De ander verschijnt hierin namelijk als een soort ‘heruitgave’ van mijzelf en wat voor mij geldt, geldt via een dubbele omweg ook voor de ander.’[5] De ander is altijd van een andere orde, mijn zien is altijd subjectief, als ik dit als objectief beschouw doe ik de Ander hiermee te kort.
Verhuld en raadselachtig
Cusanus gaat verder op deze subjectiviteit van het zien van het gelaat van God. Als mens zien we het gelaat van God als mens. ‘Zo zou, indien de leeuw U een gezicht zou toekennen, hij U het gezicht van leeuw toekennen, het rund een gezicht van een rund en de arend een arendsgezicht.’[6] Het gelaat van God is voor de leeuw een leeuw, voor de mens een mens. Wij kunnen niet zien, niet oordelen buiten de grenzen van onze eigen natuur, we kunnen alleen zien wat we kennen.
En dan gaat Cusanus nog een stap verder. ‘Elke conceptuele voorstelling van een gezicht doet onder voor Uw gelaat, Heer … Uw gelaat echter, Heer, heeft schoonheid, en dit hebben is zijn … In alle gezichten ziet men het gezicht der gezichten: verhuld en raadselachtig’.[7] En daarmee lijken Cusanus en Levinas op één spoor te zitten: de Ander is altijd van een andere orde, welk idee je bij de hoofdletter A ook hebt. Cusanus zegt dat al wat over God gezegd kan worden, ook al verschilt het nog zo van elkaar, ten diepste niet echt kan verschillen. God is één, God is een eigen categorie, God omvat alles in zichzelf.
[1] https://www.moma.org/learn/moma_learning/marina-abramovic-marina-abramovic-the-artist-is-present-2010/
[2] Zie de actuele #Blacklivesmatter discussie en #whitemansupremacy discussie die hierbij weer naar boven komt. De schrik bij mensen als Jezus black wordt afgebeeld, of als er over Jezus als Christa gesproken wordt. Het normaal vinden dat Jezus als blanke man wordt afgebeeld, terwijl Hij toch overduidelijk mens is geworden in het Midden Oosten. Boeiend is om Christus in de kunst te zien afgebeeld door de eeuwen heen en hoeveel contextualisatie hier heeft plaats gevonden. Het voert buiten het bestek van dit paper om hier verder op in te gaan.
[3] Als Levinas de Ander met een hoofdletter schrijft, bedoelt hij vooral de ander, de andere mens als wezenlijk anders. Hij spreekt hiermee niet over God. Het gesprek tussen Cusanus en Levinas vraagt meer aandacht dat op deze pagina’s mogelijk is.
[4] Gebaseerd op een samenvatting van Joachim Duyndam en Marcel Poorthuis, Kopstukken filosofie: Levinas, Rotterdam: Lemniscaat, 2003 geraadpleegd op https://www.lucepedia.nl/dossieritem/levinas-emmanuel/emmanuel-levinas-1906-1995, dd. 20-06-2020.
[5] Ibid.
[6] De blik van God, h. 6, p. 5.
[7] Ibid., h. 6, p. 5.